Alice's Abenteuer im Wunderland

   „Hier!“ rief Alice, in der augenblicklichen Erregung ganz vergessend, wie sehr sie die letzten Minuten gewachsen war; sie sprang in solcher Eile auf, daß sie mit ihrem Rock das Pult vor sich umstieß, so daß alle Geschworne auf die Köpfe der darunter sitzenden Versammlung fielen. Da lagen sie unbehülflich umher und erinnerten sie sehr an ein Glas mit Goldfischen, das sie die Woche vorher aus Versehen umgestoßen hatte.

   HIER ben ik,’ riep Alice, die in de verwarring van het ogenblik helemaal vergat hoe groot ze de laatste minuten geworden was. En zij sprong zo haastig op dat ze met een slip van haar rok de bank van de jury-leden omvergooide, zodat deze allemaal op de hoofden van de toeschouwers beneden hen terecht kwamen. Daar lagen zij te spartelen. Het herinnerde Alice heel erg aan een kom goudvissen, die zij de vorige week per ongeluk omver had gestoten.

   „Oh, ich bitte um Verzeihung,“ rief sie mit sehr bestürztem Tone, und fing an, sie so schnell wie möglich aufzunehmen; denn der Unfall mit den Goldfischen lag ihr noch im Sinne, und sie hatte eine unbestimmte Art Vorstellung, als ob sie gleich gesammelt und wieder in ihr Pult gethan werden müßten, sonst würden sie sterben.

   ‘O neem me niet kwalijk!’ riep ze verschrikt en zij begon zo gauw als ze kon hen weer op te rapen. Het ongeluk met de goudvissen spookte door haar hoofd en zij had een vaag idee dat die dieren, wanneer zij ze niet ineens bij elkaar zocht en in de jury-bank terugzette, dood zouden gaan.

   „Das Verhör kann nicht fortgesetzt werden,“ sagte der König sehr ernst, „bis alle Geschworne wieder an ihrem rechten Platze sind – alle,“ wiederholte er mit großem Nachdrucke, und sah dabei Alice fest an.

   ‘De rechtszitting kan geen voortgang hebben,’ zei de Koning heel ernstig, ‘voor alle jury-leden op hun eigen plaats terug zijn - allemaal,’ herhaalde hij met grote nadruk en hij keek Alice strak aan toen hij dat zei.

   Alice sah sich nach dem Pulte um und bemerkte, daß sie in der Eile die Eidechse kopfunten hineingestellt hatte, und das arme kleine Ding bewegte den Schwanz trübselig hin und her, da es sich übrigens nicht rühren konnte. Sie zog es schnell wieder heraus und stellte es richtig hinein. „Es hat zwar nichts zu bedeuten,“ sagte sie für sich, „ich glaube, es würde für das Verhör ganz eben so nützlich sein kopfoben wie kopfunten.“

   Alice keek naar de bank van de jury-leden en zag dat zij de Hagedis op zijn hoofd had gezet. Het arme dier wuifde neerslachtig met zijn staart, niet in staat om zich om te keren. Ze pakte hem gauw op en zette hem recht. ‘Niet dat het er veel op aankomt,’ zei ze bij zichzelf, ‘ik denk dat hij op zijn kop evenveel invloed heeft op het verhoor als wanneer hij rechtop staat.’

   Sobald sich die Geschwornen etwas von dem Schreck erholt hatten, umgeworfen worden zu sein, und nachdem ihre Tafeln und Tafelsteine gefunden und ihnen zurückgegeben worden waren, machten sie sich eifrig daran, die Geschichte ihres Unfalles aufzuschreiben, alle außer der Eidechse, welche zu angegriffen war, um etwas zu thun; sie saß nur mit offnem Maule da und starrte die Saaldecke an.

   Zodra de jury-leden zich een beetje hersteld hadden van de schok en hun pennen en schriften weer gevonden waren en aan hen teruggegeven, begonnen zij heel ijverig een verslag van het ongeluk op te schrijven. Behalve de Hagedis, die blijkbaar te veel in de war was om iets anders te doen dan met zijn mond open naar het plafond van de zaal te staren.

   „Was weißt du von dieser Angelegenheit?“ fragte der König Alice.

   ‘Wat weet je af van deze zaak?’ zei de Koning tot Alice.

   „Nichts!“ sagte Alice.

   ‘Niets,’ zei Alice.

   „Durchaus nichts?“ drang der König in sie.

   ‘Niets wat?’ vervolgde de Koning.

   „Durchaus nichts!“ sagte Alice.

   ‘Niets, maar dan ook helemaal niets,’ zei. Alice.

   „Das ist sehr wichtig,“ sagte der König, indem er sich an die Geschwornen wandte. Sie wollten dies eben auf ihre Tafeln schreiben, als das weiße Kaninchen ihn unterbrach. „Unwichtig, meinten Eure Majestät natürlich!“ sagte es in sehr ehrfurchtsvollem Tone, wobei es ihn aber mit Stirnrunzeln und verdrießlichem Gesichte ansah.

   ‘Dat is heel belangrijk,’ zei de Koning en wendde zich tot de jury. De jury-leden begonnen het juist op te schrijven toen het Witte Konijn hem in de rede viel. ‘Onbelangrijk bedoelt Uwe Majesteit natuurlijk,’ zei hij heel eerbiedig, maar hij fronste zijn voorhoofd en trok allerlei gezichten naar de Koning onderwijl.

   „Unwichtig, natürlich, meinte ich,“ bestätigte der König eilig, und fuhr mit halblauter Stimme für sich fort: „wichtig – unwichtig – unwichtig – wichtig –“ als ob er versuchte, welches Wort am besten klänge.

   ‘Natuurlijk, onbelangrijk bedoelde ik,’ zei de Koning haastig en hij ging zachtjes bij zich zelf verder ‘belangrijk-onbelangrijk-onbelangrijk-belangrijk,’ alsof hij probeerde welk woord het beste klonk.

   Einige der Geschwornen schrieben auf „wichtig“, und einige „unwichtig.“ Alice konnte dies sehen, da sie nahe genug war, um ihre Tafeln zu überblicken; „aber es kommt nicht das Geringste darauf an,“ dachte sie bei sich.

   Sommige jury-leden schreven op ‘belangrijk’ en sommige ‘onbelangrijk’. Alice kon dit zien, omdat zij dicht genoeg bij hen zat om in hun schriften te kijken, ‘maar het komt er toch niets op aan,’ dacht ze bij zich zelf.

   In diesem Augenblick rief der König, der eifrig in seinem Notizbuche geschrieben hatte, plötzlich aus: „Still!“ und las dann aus seinem Buche vor: „Zweiundvierzigstes Gesetz. Alle Personen, die mehr als eine Meile hoch sind, haben den Gerichtshof zu verlassen.“

   Op dit ogenblik riep de Koning, die enige tijd ijverig in zijn notitie-boekje had zitten schrijven: ‘Stilte!’ en dan las hij uit het boekje voor: ‘Wet twee-en-veertig. Alle personen van meer dan een kilometer lang moeten de rechtszaal verlaten.’

   Alle sahen Alice an.

   Iedereen keek naar Alice.

   „Ich bin keine Meile groß,“ sagte Alice.

   ‘Ik ben geen kilometer lang,’ zei Alice.

   „Das bist du wohl,“ sagte der König.

   ‘Dat ben je wel,’ zei de Koning.

   „Beinahe zwei Meilen groß,“ fügte die Königin hinzu.

   ‘Bijna twee kilometer,’ voegde de Koningin er aan toe.

   „Auf jeden Fall werde ich nicht fortgehen,“ sagte Alice, „übrigens ist das kein regelmäßiges Gesetz; Sie haben es sich eben erst ausgedacht.“

   ‘Toch ga ik niet weg,’ zei Alice, ‘het is trouwens geen echte wet, U hebt hem net bedacht.’

   „Es ist das älteste Gesetz in dem Buche,“ sagte der König.

   ‘Het is de oudste wet in het boek,’ zei de Koning.

   „Dann müßte es Nummer Eins sein,“ sagte Alice.

   ‘Dan zou het Wet no. één zijn,’ zei Alice.

   Der König erbleichte und machte sein Notizbuch schnell zu. „Gebt euer Urtheil ab!“ sagte er leise und mit zitternder Stimme zu den Geschwornen.

   De Koning werd bleek en deed haastig zijn boekje dicht. ‘Overweeg uw oordeel,’ zei hij met zachte, bevende stem tot de jury.

   „Majestät halten zu Gnaden, es sind noch mehr Beweise aufzunehmen,“ sagte das weiße Kaninchen, indem es eilig aufsprang; „dieses Papier ist soeben gefunden worden.“

   ‘Er zijn nog meer getuigen, Majesteit,’ zei het Witte Konijn en sprong haastig op, ‘dit papier is juist binnen gekomen.’

   „Was enthält es?“ fragte die Königin.

   ‘Wat staat er op?’ zei de Koningin.

   „Ich habe es noch nicht geöffnet,“ sagte das weiße Kaninchen, „aber es scheint ein Brief von dem Gefangenen an – an Jemand zu sein.“

   ‘Ik heb het nog niet opengedaan,’ zei het Witte Konijn, ‘maar het is blijkbaar een brief, geschreven door de gevangene en gericht aan - aan iemand.’

   „Ja, das wird es wohl sein,“ sagte der König, „wenn es nicht an Niemand ist, was, wie bekannt nicht oft vorkommt.“

   ‘Dat moet wel,’ zei de Koning, ‘anders was hij aan niemand gericht en dat komt niet dikwijls voor.’

   „An wen ist es adressirt?“ fragte einer der Geschwornen.

   ‘Aan wie is hij geadresseerd?’ vroeg een van de jury-leden.

   „Es ist gar nicht adressirt,“ sagte das weiße Kaninchen; „überhaupt steht auf der Außenseite gar nichts.“ Es faltete bei diesen Worten das Papier auseinander und sprach weiter: „Es ist übrigens gar kein Brief, es sind Verse.“

   ‘Het is niet geadresseerd,’ zei het Witte Konijn, ‘op de buitenkant staat eigenlijk helemaal niets.’ Hij vouwde het papier open, terwijl hij dit zei en voegde er aan toe: ‘Het is trouwens geen brief, het is een gedicht.’

   „Sind sie in der Handschrift des Gefangenen?“ fragte ein anderer Geschworner.

   ‘Is het geschreven met de hand van de gevangene?’ vroeg een van de jury-leden.

   „Nein, das sind sie nicht,“ sagte das weiße Kaninchen, „und das ist das Merkwürdigste dabei.“ (Die Geschwornen sahen alle ganz verdutzt aus.)

   ‘Nee,’ zei het Witte Konijn, ‘en dat is wel het gekste van alles.’ (De jury-leden keken heel beteuterd)

   „Er muß eines Andern Handschrift nachgeahmt haben,“ sagte der König. (Die Gesichter der Geschwornen klärten sich auf.)

   ‘Dan moet hij iemand anders handschrift na hebben gedaan,’ zei de Koning. (De gezichten van de juryleden klaarden op).

   „Eure Majestät halten zu Gnaden,“ sagte der Bube, „ich habe es nicht geschrieben, und Niemand kann beweisen, daß ich es geschrieben habe, es ist keine Unterschrift darunter.“

   ‘Majesteit,’ zei de Hartenboer, ‘ik heb het niet geschreven en niemand kan bewijzen dat ik het wel heb gedaan. Er staat geen naam aan het slot.’

   „Wenn du es nicht unterschrieben hast,“ sagte der König, „so macht das die Sache nur schlimmer. Du mußt schlechte Absichten dabei gehabt haben, sonst hättest du wie ein ehrlicher Mann deinen Namen darunter gesetzt.“

   ‘Als je het niet ondertekend hebt,’ zei de Koning, ‘maakt dat de zaak enkel erger. Je moet een of andere misdaad van plan zijn geweest. Anders had je als eerlijk man je naam er wel onder gezet.’

   Hierauf folgte allgemeines Beifallklatschen; es war der erste wirklich kluge Ausspruch, den der König an dem Tage gethan hatte.

   Iedereen klapte luid in zijn handen. Dit was het eerste werkelijk verstandige woord dat de Koning die dag had gezegd.

   „Das beweist seine Schuld,“ sagte die Königin.

   ‘Dat bewijst zijn schuld,’ zei de Koningin.

   „Es beweist durchaus gar nichts!“ sagte Alice, „Ihr wißt ja noch nicht einmal, worüber die Verse sind!“

   ‘Het bewijst niets!’ zei Alice, ‘U weet niet eens wat er in staat.’

   „Lies sie!“ sagte der König.

   ‘Lees voor,’ zei de Koning.

   Das weiße Kaninchen setzte seine Brille auf. „Wo befehlen Eure Majestät, daß ich anfangen soll?“ fragte es.

   Het Witte Konijn zette zijn bril op. ‘Waar zal ik beginnen,Majesteit?’ vroeg hij.

   „Fange beim Anfang an,“ sagte der König ernsthaft, „und lies bis du an’s Ende kommst, dann halte an.“

   ‘Begin bij het begin,’ zei de Koning ernstig, ‘en ga net zo lang door tot je aan het slot bent. Houd dan op!’

   Dies waren die Verse, welche das weiße Kaninchen vorlas: –

   Dit was het gedicht, dat het Witte Konijn voorlas:

„Ich höre ja du warst bei ihr,
 Und daß er mir es gönnt;
 Sie sprach, sie hielte viel von mir,
 Wenn ich nur schwimmen könnt’!

Ze zeiden dat u bij haar waart
 En noemden mij aan hem.
 Zij roemde wel mijn goede aard,
 Maar zei dat ik niet zwem.

Er schrieb an sie, ich ginge nicht
 (Nur wußten wir es gleich):
 Wenn ihr viel an der Sache liegt,
 Was würde dann aus euch?

Hij schreef hun dat ik er niet was
 (Zo is het, weet ik nu).
 Komt haar de zaak geheel van pas,
 Wat wordt er dan van u?

Ich gab ihr eins, sie gab ihm zwei,
 Ihr gabt uns drei Mal vier;
 Jetzt sind sie hier, er steht dabei;
 Doch alle gehörten erst mir.

Ik gaf haar twee, zij twee aan hem,
 En drie of meer gaaft gij.
 Zij keerden dan van u naar hem,
 Toch waren zij van mij.

Würd’ ich und sie vielleicht darein
 Verwickelt und verfahren,
 Vertraut er dir, sie zu befrei’n,
 Gerade wie wir waren.

Wordt gij en ik bij dit bestel
 Betrokken in die zaak,
 Voor uwe vrijspraak zorgt hij wel,
 Nauwkeurig als ik waak.

Ich dachte schon in meinem Sinn,
 Eh’ sie den Anfall hätt’,
 Ihr wär’t derjenige, der ihn,
 Es und uns hindertet.

Mijn mening was, dat uwe stem
 (Voor ziekte 't heeft belet)
 Een hinderpaal was tussen hem,
 Onszelf en u en het.

Sag’ ihm um keinen Preis, daß ihr
 Die Andern lieber war’n;
 Denn keine Seele außer dir
 Und mir darf dies erfahr’n.“

Laat hem niet weten dat haar wens
 Zo was ten naasten bij.
 Dit is geheim voor dier en mens
 Tussen uzelf en mij.

   „Das ist das wichtigste Beweisstück, das wir bis jetzt gehört haben,“ sagte der König, indem er sich die Hände rieb; „laßt also die Geschwornen –“

   ‘Dit is het belangrijkste bewijsstuk, dat ik tot nu toe gehoord heb,’ zei de Koning en wreef in zijn handen, ‘laat nu de jury -.’

   „Wenn es Einer von ihnen erklären kann,“ sagte Alice (sie war die letzten Paar Minuten so sehr gewachsen, daß sie sich gar nicht fürchtete, ihn zu unterbrechen), „so will ich ihm sechs Dreier schenken. Ich finde, daß auch keine Spur von Sinn darin ist.“

   ‘Als iemand er iets van begrijpt,’ zei Alice (ze was de laatste minuten zo groot geworden, dat ze helemaal niet bang meer was om hen in de rede te vallen), ‘krijgt hij van mij een stuiver. Ik geloof dat het absoluut niets te betekenen heeft.’

   Die Geschwornen schrieben Alle auf ihre Tafeln: „Sie findet, daß auch keine Spur von Sinn darin ist;“ aber keiner von ihnen versuchte, das Schriftstück zu erklären.

   De jury-leden schreven allemaal in hun schriften: ‘Zij gelooft dat het absoluut niets te betekenen heeft,’ maar niet een van hen probeerde het gedicht uit te leggen.

   „Wenn kein Sinn darin ist,“ sagte der König, „das spart uns ja ungeheuer viel Arbeit; dann haben wir nicht nöthig, ihn zu suchen. Und dennoch weiß ich nicht,“ fuhr er fort, indem er das Papier auf dem Knie ausbreitete und es prüfend beäugelte, „es kommt mir vor, als könnte ich etwas Sinn darin finden. ‚– wenn ich nur schwimmen könnt’!‘ du kannst nicht schwimmen, nicht wahr?“ wandte er sich an den Buben.

   ‘Als het niets betekent,’ zei de Koning, ‘bespaart ons dat een heleboel moeite, want dan hoeven we ook niet naar een verklaring te zoeken. En toch weet ik het niet,’ ging hij voort en spreidde het papier uit op zijn knie en keek ernaar met één oog: ‘Het heeft toch blijkbaar wel iets te betekenen, - Maar zei dat ik niet zwem - jij kunt niet zwemmen?’ ging hij verder en wendde zich daarbij tot de Hartenboer.

   Der Bube schüttelte traurig das Haupt. „Seh’ ich etwa danach aus?“ (was freilich nicht der Fall war, da er gänzlich aus Papier bestand.)

   De Hartenboer schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Zie ik daarnaar uit?’ zei hij. (Wat hij beslist niet deed, want hij was van karton gemaakt).

   „Das trifft zu, so weit,“ sagte der König und fuhr fort, die Verse leise durchzulesen. „‚Nur wußten wir es gleich‘ – das sind die Geschwornen, natürlich – ‚Ich gab ihr eins, sie gab ihm zwei –‘ ja wohl, so hat er’s mit den Kuchen gemacht, versteht sich –“

   ‘Precies,’ zei de Koning en hij mompelde verder bij zichzelf: ‘- Zo is het, weet ik nu -, dat is iemand van de jury natuurlijk. - Ik gaf haar een, zij twee aan hem -, wel dat slaat natuurlijk op de gebakjes.’

   „Aber es geht weiter: ‚Jetzt sind sie hier,‘“ sagte Alice.

   ‘Maar het gaat verder: Zij keerden dan van u naar hem,’ zei Alice.

   „Freilich, da sind sie ja! er steht dabei!“ sagte der König triumphirend und wies dabei nach den Kuchen auf dem Tische und nach dem Buben; „nichts kann klarer sein. Dann wieder – ‚Eh sie den Anfall hätt’‘ – du hast nie einen Anfall gehabt, Liebe, glaube ich,“ sagte er zu der Königin.

   ‘Nu, dat zijn ze!’ riep de Koning triomfantelijk en wees naar de gebakjes op de tafel, ‘dat is overduidelijk. Dan verder - Voor ziekte 't heeft belet -Jij bent niet ziek, liefste?’ zei hij tot de Koningin.

   „Niemals,“ rief die Königin wüthend und warf dabei der Eidechse ein Tintenfaß an den Kopf. (Der unglückliche kleine Wabbel hatte aufgehört, mit dem Finger auf seiner Tafel zu schreiben, da er merkte, daß es keine Spuren hinterließ; doch nun fing er eilig wieder an, indem er die Tinte benutzte, die von seinem Gesichte herabträufelte, so lange dies vorhielt.)

   ‘Nooit!’ zei de Koningin woedend en gooide een inktpot naar de Hagedis. (De arme kleine Jan was opgehouden met zijn ene vinger in zijn schrift te schrijven, toen hij merkte dat dat toch geen zin had. Maar nu begon hij haastig weer en gebruikte zolang als het ging de inkt, die van zijn gezicht droop).

   „Dann ist dies nicht dein Fall,“ sagte der König und blickte lächelnd in dem ganzen Saale herum. Alles blieb todtenstill.

   ‘Dan beletten die woorden je ook niets,’ zei de Koning en keek glimlachend de zaal rond. Er heerste een diepe stilte.

   „– ’s ist ja ’n Witz!“ fügte der König in ärgerlichem Tone hinzu – sogleich lachte Jedermann. „Die Geschwornen sollen ihren Ausspruch thun,“ sagte der König wohl zum zwanzigsten Male.

   ‘Het was een woordspeling,’ voegde de Koning er beledigd aan toe en iedereen begon te lachen. ‘Laat de jury uitspraak doen,’ zei de Koning ongeveer voor de twintigste maal die dag.

   „Nein, nein!“ sagte die Königin. „Erst das Urtheil, der Ausspruch der Geschwornen nachher.“

   ‘Nee, neen,’ zei de Koningin, ‘eerst de veroordeling en dan de uitspraak.’

   „Dummer Unsinn!“ sagte Alice laut. „Was für ein Einfall, erst das Urtheil haben zu wollen!“

   ‘Grote onzin,’ riep Alice luid. ‘Stel je voor, eerst de veroordeling!’

   „Halt den Mund!“ sagte die Königin, indem sie purpurroth wurde.

   ‘Houd je mond,’ zei de Koningin, die purper werd van woede.

   „Ich will nicht!“ sagte Alice.

   ‘Ik denk er niet over,’ zei Alice.

   „Schlagt ihr den Kopf ab!“ brüllte die Königin so laut sie konnte. Niemand rührte sich.

   ‘Sla haar hoofd af,’ riep de Koningin zo hard als ze kon. Niemand bewoog zich.

   „Wer fragt nach euch?“ sagte Alice (unterdessen hatte sie ihre volle Größe erreicht). „Ihr seid nichts weiter als ein Spiel Karten!“

   ‘Wat geef ik om jullie?’ zei Alice (zij had nu haar gewone lengte teruggekregen), ‘jullie zijn toch maar een pak kaarten.’

   Bei diesen Worten erhob sich das ganze Spiel in die Luft und flog auf sie herab; sie schrie auf, halb vor Furcht, halb vor Ärger, versuchte sie sich abzuwehren und merkte, daß sie am Ufer lag, den Kopf auf dem Schoße ihrer Schwester, welche leise einige welke Blätter fortnahm, die ihr von den Bäumen herunter auf’s Gesicht gefallen waren.

   Tegelijk stoof het hele pak in de lucht en vloog op haar neer. Ze uitte een lichte kreet, half uit angst, half uit boosheid, en probeerde ze weg te slaan. En toen merkte ze dat ze aan de waterkant lag met haar hoofd in de schoot van haar zuster, die zachtjes de dorre bladeren wegstreek, die over haar gezicht waren gedwarreld.

   „Wach auf, liebe Alice!“ sagte ihre Schwester; „du hast mal lange geschlafen!“

   ‘Wordt wakker Alice,’ zei haar zusje, ‘wat heb jij lang geslapen!’

   „O, und ich habe einen so merkwürdigen Traum gehabt!“ sagte Alice, und sie erzählte ihrer Schwester, so gut sie sich errinnern konnte, alle die seltsamen Abenteuer, welche ihr eben gelesen habt. Als sie fertig war, gab ihre Schwester ihr einen Kuß und sagte: „Es war ein sonderbarer Traum, das ist gewiß; aber nun lauf hinein zum Thee, es wird spät.“ Da stand Alice auf und rannte fort, und dachte dabei, und zwar mit Recht, daß es doch ein wunderschöner Traum gewesen sei.

   ‘O, ik heb zo leuk gedroomd,’ zei Alice en zij vertelde haar zuster zo goed als ze kon al de avonturen, die jullie juist hebt gelezen. En toen zij klaar was, gaf haar zusje haar een zoen en zei: ‘Het was een heel leuke droom, maar ga nu gauw thee drinken, het is laat geworden.’ Toen sprong Alice op en holde weg en onderwijl dacht zij wat een wonderlijke droom het toch was geweest.

   Aber ihre Schwester blieb sitzen, wie sie sie verlassen hatte, den Kopf auf die Hand gestützt, blickte in die untergehende Sonne und dachte an die kleine Alice und ihre wunderbaren Abenteuer, bis auch sie auf ihre Weise zu träumen anfing, und dies war ihr Traum:

   Zuerst träumte sie von der kleinen Alice selbst: wieder sah sie die kleinen Händchen zusammengefaltet auf ihrem Knie, und die klaren sprechenden Augen, die zu ihr aufblickten – sie konnte selbst den Ton ihrer Stimme hören und das komische Zurückwerfen des kleinen Köpfchens sehen, womit sie die einzelnen Haare abschüttelte, die ihr immer wieder in die Augen kamen – und jemehr sie zuhörte oder zuzuhören meinte, desto mehr belebte sich der ganze Platz um sie herum mit den seltsamen Geschöpfen aus ihrer kleinen Schwester Traum.

   Das lange Gras zu ihren Füßen rauschte, da das weiße Kaninchen vorbeihuschte – die erschrockene Maus plätscherte durch den nahen Teich – sie konnte das Klappern der Theetassen hören, wo der Faselhase und seine Freunde ihre immerwährende Mahlzeit hielten, und die gellende Stimme der Königin, die ihre unglücklichen Gäste zur Hinrichtung abschickte – wieder nieste das Ferkel-Kind auf dem Schoße der Herzogin, während Pfannen und Schüsseln rund herum in Scherben brachen – wieder erfüllten der Schrei des Greifen, das Quieken von dem Tafelstein der Eidechse und das Stöhnen des unterdrückten Meerschweinchens die Luft und vermischten sich mit dem Schluchzen der unglücklichen falschen Schildkröte in der Entfernung.

   So saß sie da, mit geschlossenen Augen, und glaubte fast, sie sei im Wunderlande, obgleich sie ja wußte, daß sobald sie die Augen öffnete, Alles wieder zur alltäglichen Wirklichkeit werden würde; das Gras würde dann nur im Winde rauschen, der Teich mit seinem Rieseln das Wogen des Rohres begleiten; das Klappern der Theetassen würde sich in klingende Heerdenglocken verwandeln und die gellende Stimme der Königin in die Rufe des Hirtenknaben – und das Niesen des Kindes, das Geschrei des Greifen und all die andern außerordentlichen Töne würden sich (das wußte sie) in das verworrene Getöse des geschäftigen Gutshofes verwandeln – während sie statt des schwermüthigen Schluchzens der falschen Schildkröte in der Ferne das wohlbekannte Brüllen des Rindviehes hören würde.

   Endlich malte sie sich aus, wie ihre kleine Schwester Alice in späterer Zeit selbst erwachsen sein werde; und wie sie durch alle reiferen Jahre hindurch das einfache liebevolle Herz ihrer Kindheit bewahren, und wie sie andere kleine Kinder um sich versammeln und deren Blicke neugierig und gespannt machen werde mit manch einer wunderbaren Erzählung, vielleicht sogar mit dem Traume vom Wunderlande aus alten Zeiten; und wie sie alle ihre kleinen Sorgen nachfühlen, sich über alle ihre kleinen Freuden mitfreuen werde in der Erinnerung an ihr eigenes Kindesleben und die glücklichen Sommertage.