De avonturen van Alice

La Aventuroj de Alicio en Mirlando

   V

   Ĉapitro 5

   De raad van een rups

   Alicio ricevas admonon de la Raŭpo

   DE rups en Alice keken elkaar een hele tijd zwijgend aan; tenslotte nam de Rups de pijp uit zijn mond en zei langzaam en slaperig:

   Tre longan tempon Alicio kaj la Raŭpo silente rigardis unu la alian; fine la Raŭpo elprenis la pipon el la buŝo kaj alparolis ŝin per malvigla dormema voĉo:

   ‘Wie ben jij.’

   "Kiu vi estas?" ĝi diris.

   Dit was een niet erg bemoedigend begin voor een gesprek. Alice antwoordde tamelijk verlegen. ‘Ik weet het eigenlijk niet, mijnheer, tenminste - nu niet. Ik weet wie ik vanmorgen was, maar ik moet sindsdien een paar keer veranderd zijn.’

   Jen ne tre kuraĝiga komenco! Alicio respondis malsinfide:

"Apenaŭ mi scias, Sinjoro, en la nuna momento. Mi bone scias kiu mi estis, kiam mi leviĝis hodiaŭ matene, sed mi kredas ke mi ŝanĝiĝis multfoje dum la tago."

   ‘Wat bedoel je daarmee,’ zei de Rups streng, ‘verklaar je nader.’

   "Kion vi volas kredigi per tio?" diris tre severe la Raŭpo. "Klarigu vin."

   ‘Dat kan ik niet, mijnheer,’ zei Alice, ‘want ik ben eigenlijk mezelf niet, ziet u.’

   "Bedaŭrinde, Sinjoro, mi ne povas klarigi min" diris Alicio, "ĉar mi ja ne estas mi mem."

   ‘Ik zie niets,’ zei de Rups.

   —"Ne komprenas," diris la Raŭpo.

   ‘Ik kan het toch niet duidelijker uitleggen,’ antwoordde Alice beleefd, ‘want ik begrijp het zelf niet goed; het is erg verwarrend om op één dag telkens kleiner en groter te worden.’

   "Tamen mi ne povas igi ĝin pli klara," Alicio tre ĝentile respondis, "ĉar mi mem ne komprenas. Kaj, ke la korpalteco ofte malsamiĝas dum la daŭro de unu tago estas tre konfuzige."

   ‘Helemaal niet,’ zei de Rups.

   —"Ne estas," diris la Raŭpo.

   ‘Misschien hebt u dat nog niet zo ondervonden,’ zei Alice, ‘maar als u in een pop moet veranderen en dan in en vlinder, zou u dat dan niet een beetje gek vinden?’

   "Nu, eble vi ne ankoraŭ spertis ĝin," diris Alicio, "sed kiam vi devas ŝanĝiĝi en krizalidon—tio ja nepre okazos ian tagon—kaj poste en papilion, vi sentos vin iom konfuzata, ĉu ne?"

   ‘Niet in het minst!’ zei de Rups.

   "Tute ne," diris la Raŭpo.

   ‘Misschien staat u er dan anders tegenover,’ zei Alice, ‘maar ik weet wel dat ik het heel gek vind.’

   "Nu, kredeble viaj sentoj ne similas la miajn," diris Alicio, "tamen tio estus certe tre konfuziga por mi!"

   ‘Jij,’ zei de Rups verachtelijk, ‘wie ben jij?’

   "Vi!" diris la Raŭpo malestime, "kiu vi estas?"

   Zo waren ze weer aan 't begin van het gesprek gekomen. Alice was er een beetje geërgerd over, dat de Rups zulke heel erg korte opmerkingen maakte en zij richtte zich zo hoog als zij kon op en zei ernstig: ‘Ik vind dat u me wel eerst kunt vertellen wie u bent.’

   Tio ja rekondukis ilin al la komenciĝo. Alicio, sentante sin ĝenata per la tre mallongaj diroj de la Raŭpo, tenadis sin iom fiere, kaj diris tre serioze, "Laŭ mia opinio, vi devas unue diri al mi, kiu vi estas."

   ‘Waarom?’ zei de Rups.

   "Kial?" diris la Raŭpo.

   Dit was weer een moeilijke vraag en daar Alice er geen goed antwoord op kon vinden en de Rups blijkbaar in een erg slecht humeur was, liep ze weg.

   Jen alia konfuziga demando! Ĉar ŝi ne povis elpensi ian kialon, kaj ĉar la Raŭpo ŝajnis esti malagrablulo, Alicio ekforiris.

   ‘Kom terug,’ riep de Rups haar na, ‘ik heb je iets belangrijks te vertellen.’

   La Raŭpo laŭte kriis post ŝi. "Revenu! mi havas por vi gravan konsilon."

   Dat klonk waarlijk veelbelovend. Alice keerde zich om en liep weer naar hem toe.

   Tio sonis al ŝi bonpromesa: ŝi do revenis.

   ‘Houd je bedaard,’ zei de Rups.

   "Ne koleriĝu," diris la Raŭpo, kaj tuj silentis.

   ‘Is dat alles?’ zei Alice, die zo goed mogelijk haar woede inhield.

   "Ĉu nenion plu?" diris Alicio, subpremante kiel eble plej bone sian koleron.

   ‘Nee,’ zei de Rups.

   "Jes," diris la Raŭpo.

   Alice bedacht, dat zij net zo goed nog een beetje kon wachten, want ze had toch niets beters te doen en misschien zou hij haar tenslotte wel iets vertellen, dat de moeite waard was. Een paar minuten rookte hij zwijgend door, maar toen deed hij zijn armen van elkaar, haalde zijn pijp uit zijn mond en zei: ‘Dus je denkt, dat je veranderd bent.’

   Ĉar ŝi havis nenion alian por fari kaj ĉar la Raŭpo eble diros ion atentindan, ŝi decidis resti. Dum kelkaj minutoj ĝi silente fumadis, sed en la fino malfaldis la brakojn, elprenis la pipon el la buŝo, kaj diris:—

"Vi do kredas ke vi estas ŝanĝita?"

   ‘Ik denk het haast wel, mijnheer,’ zei Alice, ‘ik kan me een hele boel niet meer goed herinneren en ik blijf geen tien minuten achter elkaar even groot.’

   "Mi timas ke jes, Sinjoro," diris Alicio. "Mi hodiaŭ ne povas memori la aferojn kiel kutime, kaj mi ne restas samalta dum eĉ dek minutoj."

   ‘Wat kan je je niet herinneren?’ zei de Rups.

   —"Ne povas memori kiajn aferojn?" diris la Raŭpo.

   ‘Ik heb bijvoorbeeld geprobeerd om‘Hoe vrolijk plast de krokodil’ op te zeggen, maar het werd heel wat anders,’ antwoordde Alice neerslachtig.

   "Nu, ekzemple, mi penis diri Rigardu! Jen abel' klopoda sed ĉio elvenis malsame," Alicio respondis per tre melankolia voĉo.

   ‘Zeg “Oud zijt gij Paai Witbol” op,’ zei de Rups.

   "Deklamu 'Patro Vilhelmo'" diris la Raŭpo.

   Alice deed haar handen over elkaar en begon:

   Alicio kunfaldis la manojn kaj komencis:—

‘Oud zijt gij Paai Witbol’ sprak laatstmaal een knaap,
 ‘En het leven wordt grijsaards tot last.
 Toch staat gij het liefst op uw hoofd als een aap,
 Vindt gij dat uw leeftijd dit past?’

            Patro Vilĉ'! Patro Vilĉ'! (alparolas la filo)
               Blankhara vi kaj maljunulo,
             Staras vi sur la kap' kiel korpbalancilo?
               Ĉu ĝi taŭgas por okdekjarulo?

‘In mijn jeugd’, zei de paai,‘heb ik 't nimmer gedaan,
 'k Was bang voor mijn kwetsbaar verstand,
 Maar wijl mij dit blijkbaar sinds lang is ontgaan
 Is het nu mijn geliefkoosde stand.’

            "Dum junec'," Patro Vilĉo respondis al filo,
               Mi ja timis difekton al cerbo.
             Da cerbo nun havas mi malpli ol grilo,
               Do tre ofte kapstaras sur herbo.

‘Gijzijt oud,’ zei de knaap, ‘zoals ik reeds zei,
 En uw buik wordt onnoemelijk zwaar,
 Nu buitelt gij achterom uit de wei,
 Ai, zeg mij, hoe speelt gij dit klaar’

            Maljunulo vi—tion denove mi diras,
               Ankaŭ grasa ĝis plena sfereco,
             Tamen elrenversite la ĉambron eniras!
               Ho! de kie al vi l' elasteco?

‘In mijn jeugd,’ zei de oude en glimlachte staag,
 ‘Behield ik mijn veerkracht altoos
 Door 't gebruik van dit zalfje - 'k verkoop het u graag,
 Het kost u een stuiver de doos.’

            Mi ja igis la korpon tre bone fleksebla,
               (Li respondis tre vigle al filo)
             Per jena ŝmiraĵo—por vi aĉetebla
               Pobotele per unu spesmilo.

‘Gij zijt oud,’ zei de knaap, ‘met uw kracht is het uit,
 Uw gebit is reeds jaren vergaan,
 Toch aat gij een gans op met haar en met huid,
 Ai, zeg mij, hoe legt hij dat aan?’

            Maljunul'! (la demandon la filo nun ŝanĝis)
               Ja sendenta al vi la makzelo,
             Sed anseron kun ostoj, eĉ bek' vi formanĝis!
               Jen vere mirinda muelo!

‘In mijn jeugd,’ zei de grijsaard, ‘bezat ik een zaak
 En 'k besprak elk probleem met mijn vrouw,
 De spierkracht die 'k daardoor verleende aan mijn kaak
 Verlicht mij het bestaan als ik kauw.’

            Dum juneco min logis la leĝoscienco
               Je l' edzino mi havis procesojn:
             Eĉ sur feron mi nun (dank' al tiu parenco)
               Povus fari la makzelimpresojn!

‘Gij zijt oud,’ zei de knaap, ‘en niemand denkt heus,
 Dat uw oog nog scherp ziet bij het werk,
 Toch wiegt gij een aal op de punt van uw neus,
 Wat maakt u zo handig en sterk?’

            Tre maljuna vi estas! pro tiu okazo
               Senpoviĝas, ĉu ne, la okulo?
             Tamen jen balanciĝas angil' sur la nazo!
               Ho, klarigu, mirinda lertulo!

‘'k Heb drie vragen beantwoord, nu ben ik het moe,’
 Zei zijn vader, ‘verwacht gij schavuit,
 Dat 'k mijn ganse dag met die onzin verdoe,
 Ga heen of ik trap u eruit.’

            Tri klarigojn vi havis (kolera l' ekkrio)
               Vi forkuru, vi—fosu tomatojn!
             Mi ne plu da instruo... sufiĉas ja tio!
               Forpermeson ricevu aŭ—batojn.

   ‘Zo is het niet’, zei de Rups.

   —"Ne prave!" diris la Raŭpo.

   ‘Niet helemaal, geloof ik’, zei Alice bescheiden, ‘sommige woorden waren veranderd.’

   "Mi timas ke ne tute" diris Alicio hontante; "kelkaj el la vortoj ŝanĝiĝis."

   ‘Het was fout van het begin tot het einde’, zei de Rups beslist en ze zwegen weer een paar minuten.

   "Malprave, de komenco ĝis fino," diris decide la Raŭpo. Sekvis kelkminuta silento.

   De Rups nam het eerst weer het woord.

   Unue parolis la Raŭpo.

   ‘Hoe groot wil je zijn?’ vroeg hij.

   "Kiun grandecon vi deziras havi?" ĝi diris.

   O, het kan me niet veel schelen hoe groot ik ben’, antwoordde Alice haastig, ‘ik wil alleen niet zo dikwijls van lengte veranderen, begrijpt u.’

   "Ho, pri grandeco, mi ne estas tre postulema," rapide Alicio respondis, "sed vi scias ke oni ne ŝatas tiel ofte ŝanĝiĝi."

   ‘Ik begrijp het niet’, zei de Rups.

   —"Ne scias," diris la Raŭpo.

   Alice zei niets; ze was nog nooit in haar leven zo tegengesproken en zij voelde dat zij haar goede humeur begon te verliezen.

   Alicio nenion respondis. Neniam en la vivo oni tiom kontraŭdiris al ŝi, kaj ŝi konsciis ke rapide ŝi perdas la paciencon.

   ‘Ben je nu tevreden?’ zei de Rups.

   "Do vi estas jam nun kontenta?" diris la Raŭpo.

   ‘Ik zou als het kon graag een beetje groter worden’, zei Alice, ‘één decimeter is zo erg klein.’

   "Ne, sinjoro," diris Alicio; "mi ŝatus esti iomete pli granda, se al vi ne malplaĉas, ĉar ok centimetroj estas ja alteco tute bizara."

   ‘Het is een heel goede lengte’, zei de Rups boos en ging rechtop staan, terwijl hij sprak (hij was precies één decimeter groot).

   "Tre bona alteco," interrompis kolere la Raŭpo, kaj ĉe la diro starigis sin vertikale. (Ĝi havis precize ok centimetrojn!)

   ‘Maar ik ben er niet aan gewend’, klaagde de arme Alice, en zij dacht bij zich zelf ‘ik wou dat die beesten niet allemaal zo gauw beledigd waren.’

   —"Sed por mi ja ne kutima," plendis la kompatinda etulino.

Kaj ŝi pensis en si: "Se nur la bestoj kaj birdoj ne estus tiel ofendiĝemaj!"

   ‘Je zult er op den duur wel aan wennen’, zei de Rups en hij stak de pijp weer in zijn mond en begon te roken.

   "Vi alkutimiĝos post kelka tempo," diris la Raŭpo, kaj enbuŝiginte la pipon, ĝi denove ekfumis.

   Dit keer wachtte Alice geduldig tot hij weer verkoos iets te zeggen. Na een paar minuten haalde de Rups de pijp weer uit zijn mond, geeuwde een paar keer en rekte zich uit. Toen daalde hij af van de paddestoel en kroop weg door het gras, terwijl hij enkel opmerkte: ‘De ene kant zal je kleiner maken, en de andere groter.’

   Ĉi tiun fojon Alicio pacience atendis ĝis ĝi reparolos memvole. Post unu, du minutoj la Raŭpo demetis la pipon kaj skuis sin. Tiam, derampinte de la fungo, ĝi rampis for en la herbon, kaj, rampante, ĵetis post si la rimarkon:

"Unu flanko igos vin kreski, la alia malkreskigos."

   ‘De ene kant van wat? En de andere kant van wat?’ dacht Alice.

   Ĉi tion kaj nenion plu! "Unu flanko de kio? Alia flanko de kio?" pensis en si Alicio.

   ‘Van de paddestoel’, zei de Rups, alsof zij het hardop gevraagd had en het volgende ogenblik was hij verdwenen.

   La Raŭpo tuj respondis al ŝia penso, dirante "De la fungo," kaj post unu momento malaperis.

   Alice keek in gedachten verzonken naar de paddestoel; zij probeerde uit te maken wat de twee kanten daarvan waren, maar hij was volkomen rond en dus vond ze dit een moeilijk probleem. Tenslotte legde ze echter haar armen zover als ze kon om de paddestoel en brak met iedere hand een stuk van de rand af.

   Alicio restis senmova kaj zorge rigardis la fungon, penante eltrovi kie estas ĝiaj du "flankoj," kaj ĉar ĝi estis plenronda, ŝi trovis tiun problemon tre malfacila. Fine, ŝi streĉis la brakojn ĉirkaŭ la fungon, kaj per ĉiu mano forrompis unu peceton.

   ‘En welk stuk moet ik nu hebben?’ zei ze bij zich zelf en knabbelde een beetje aan dat in haar rechterhand om de uitwerking eens te proberen; het volgende ogenblik kreeg ze een geweldige klap: haar kin was tegen haar voet gestoten.

   "Kaj nun kiu estas 'unu' kaj kiu 'alia'?" diris ŝi mordetante la dekstran peceton por provi la efikon.

En sama momento ŝi sentis fortan frapon sub la mentono. (Ĝi frapis la piedojn!)

   Ze schrok heel erg van deze plotselinge verandering, maar ze begreep dat ze geen tijd te verliezen had, zo snel kromp ze in elkaar; daarom begon ze meteen iets te eten van het andere stuk. Haar kin was zo dicht tegen haar voet gedrukt dat er nauwelijks plaats was om haar mond open te doen; maar dit lukte tenslotte en ze kon gauw een hapje nemen van het linker stuk.

   Tiu subita ŝanĝo tre timigis ŝin. Sed kredante ke ŝi nepre ne devas perdi tempon, ŝi tuj klopodis por manĝi iom de la maldekstra peceto. La mentono kaj la piedoj tiel forte kunpremiĝis, ke apenaŭ ŝi povis malfermi la buŝon, sed fine prosperis al ŝi enigi kelkajn erojn de la maldekstra peceto.

   ‘Nu, mijn hoofd is tenminste vrij,’ zei Alice opgelucht, maar het volgende ogenblik bemerkte ze tot haar grote verontrusting dat haar schouders nergens meer te vinden waren; alles wat zij kon zien, wanneer ze naar beneden keek, was een verbazend lange hals, die als een stengel scheen op te rijzen uit een zee van bladeren ver beneden haar.

   "Bone! Jam mia kapo liberiĝis," diris Alicio, ĝojigite. Sed la ĝojo tuj ŝanĝiĝis en timon, kiam ŝi rimarkis ke la ŝultroj malaperis. Derigardante, ŝi povis vidi nur grandegan longon da kolo, kiu ŝajne kreskas el ia maro de verdaj folioj tre malproksime de ŝiaj okuloj.

   ‘Wat zou al dat groen toch zijn?’ zei Alice. ‘En waar zijn mijn schouders gebleven? En o, arme handen, waarom kan ik jullie niet eens meer zien?’ Zij bewoog ze terwijl ze praatte, maar dat veroorzaakte enkel een kleine deining tussen de verre groene bladeren.

   "Kio en la tuta mondo estas jena verdaĵo?" diris Alicio, "kaj kien malaperis la ŝultroj? Kaj vi, ho, kompatindaj manoj, pro kio mi ne povas vidi vin?" Ŝi dume ĉirkaŭmovis ilin sed sekvis nenia rezulto krom ke la malproksima foliaro iom ondiĝis.

   Daar zij haar handen niet op kon heffen naar haar hoofd, probeerde zij haar hoofd naar haar handen te brengen en zij was erg blij toen ze merkte dat haar hals als een slang in iedere richting kon draaien. Ze was er juist in geslaagd deze in een elegante zig-zag naar beneden te bewegen en tussen de bladeren te steken, die de toppen van de bomen bleken te zijn, waaronder zij had rondgedwaald, toen een scherp gesis haar haastig haar hoofd terug deed trekken: een grote duif was pal in haar gezicht gevlogen en sloeg haar nu geweldig met haar vleugels.

   Ĉar tute ne sukcesis la klopodoj levi la manojn ĝis la kapo, ŝi penis mallevi al ili la kapon, kaj tre ĝojis eltrovante ke ŝia kolo estas en ĉiu direkto tre fleksebla, same kiel serpento. Jam kurbinte ĝin en gracian zigzagon ŝi celis enigi ĝin inter la foliaron, kaj eltrovis ke tiu malproksima verda maro estas nur suproj de la arboj sub kiuj ŝi ĉirkaŭvagis kaj parolis kun la Raŭpo.

Sed en tiu momento ŝi aŭdis akran siblokrion, kaj rapide retiris la kapon, ĉar jen granda Kolombo flugas kontraŭ ŝia vizaĝo kaj forte frapas ŝin per la flugiloj.

   ‘Slang,’ gilde de Duif.

   "Vi serpento!" kriegis la Kolombo.

   ‘Ik ben geen slang,’ zei Alice verontwaardigd, ‘laat mij met rust.’

   "Mi ne estas serpento," indignis Alicio, "vi ne ataku min!"

   ‘Slang, zeg ik nog eens,’ herhaalde de Duif een beetje zachter en zij voegde er met een soort snik aan toe: ‘Ik heb alles geprobeerd, maar niets schijnt hun te bevallen.’

   "Serpento, mi ĝin rediras," ripetis la Kolombo, sed malpli ekscitite, kaj kun ĝemo aldonis la informon: "Ĉiujn rimedojn mi provis, sed kontraŭ ili, nenio taŭgas."—

   ‘Ik begrijp helemaal niet waar u het over hebt,’ zei Alice.

   "Mi ne havas eĉ la plej malgrandan ideon pri kio vi parolas," diris Alicio.

   ‘Ik heb boomwortels geprobeerd, ik heb de waterkant geprobeerd en ik heb heggen geprobeerd,’ ging de Duif verder, ‘maar die slangen, ze blijven maar lastig.’

   —"Mi provis la arbradikojn, la deklivojn, kaj kreskaĵajn barilojn," daŭrigis la Kolombo, tute ne atentante ŝin, "sed eviti la serpentojn, neeble."

   Alice begreep er steeds minder van, maar ze vond het zinloos om iets te zeggen voor de Duif was uitgesproken.

   Alicio pli kaj pli konfuziĝis, sed ŝi decidis ke ne utilos diri ion ĝis la Kolombo finos.

   ‘Alsof het niet al moeilijk genoeg is om eieren uit te broeden,’ zei de Duif, ‘maar ik moet ook nog dag en nacht op wacht staan voor slangen. En ik heb al drie weken lang geen oog dicht gedaan.’

   "Sufiĉe ĝenis min la tasko elkovi la ovojn," diris la Kolombo, "sed ankaŭ mi devis nokte kaj tage gardi kontraŭ la serpentoj. Mi ja dum la lastaj tri semajnoj ne povis dormi unu momenton."

   ‘Het spijt me dat ik u last veroorzaakt heb,’ zei Alice, die haar bedoeling begon te begrijpen.

   "Mi tre bedaŭras ke oni ĉagrenis vin," diris Alicio, ekkomprenante la situacion.

   ‘En nu heb ik net de hoogste boom van het bos uitgezocht,’ vervolgde de Duif en haar stem sloeg gillend over ‘en nu ik net dacht, dat ik hier geen last van ze zou hebben, moeten ze beslist uit de hemel naar beneden komen kronkelen! Bah! Slang!’

   "Kaj ĵus kiam mi elektis la plej altan arbon en la tuta arbaro," daŭrigis la Kolombo per voĉo absolute kriega, "por ke mi fine liberiĝu de ili, ili venas tordegante sin el la ĉielo mem. Fju! Serpento!"

   ‘Maar ik ben geen slang, zeg ik je,’ zei Alice, ‘ik ben, ik ben...’

   "Tamen mi ne estas serpento, ree mi ĝin diras," protestis Alicio. "Mi estas... estas...."

   ‘Nou, wat ben je dan,’ zei de Duif,‘ik merk heus wel dat je iets probeert te verzinnen!’

   "Nu, kio vi estas?" diris la Kolombo. "Vi ja evidente penas trovi taŭgan malveraĵon."

   ‘Ik, ik ben een klein meisje,’ zei Alice, bijna twijfelend, toen zij bedacht hoe vaak zij die dag al veranderd was.

   "Mi estas... knabineto," iom dube diris Alicio, rememorante kiom da ŝanĝoj ŝi en tiu tago jam spertis.

   ‘Dat geloof ik vast,’ zei de Duif met de diepste verachting, ‘ik heb in mijn leven een hele boel meisjes gezien, maar nog nooit één met zo'n hals als jij. Nee, nee, je bent een slang, ontken dat maar niet. Straks ga je me wijs maken dat je nog nooit een ei hebt gegeten.’

   "Vere tre kredinda aserto!" la Kolombo respondis tre sarkasme, "mi dum la pasinta vivo vidis multe da knabinetoj sed eĉ ne unu kiu havis tian kolon kian vi. Ne, ne! Serpento vi estas, kaj ne utilas ĝin nei. Kredeble vi diros al mi ke neniam vi gustumis ovon?"

   ‘Ik heb eieren gegeten, zeker!’ zei Alice, die een erg waarheidslievend kind was, ‘maar meisjes eten ook eieren, minstens evenveel als slangen.’

   "Ovojn mi certe gustumis," diris Alicio, (ŝi estis ja tre verdira infano) "sed la knabinetoj egale kun la serpentoj ofte manĝas ovojn."

   ‘Dat geloof ik niet,’ zei de Duif, ‘maar als zij het doen dan zijn ze een soort slangen, dat vind ik.’

   "Tion mi ne kredas," diris la Kolombo, "sed, se tiel estas, ĉiu knabineto sekve estas iuspeca serpento. Jen ĉio!"

   Dit was een zo nieuw gezichtspunt voor Alice, dat ze er een paar minuten stil van was, wat de Duif gelegenheid gaf om op te merken: ‘Je zoekt eieren, dat weet ik heel goed, en wat kan het mij dan schelen of je nu een meisje bent of een slang.’

   Tio ĉi estis por Alicio tute nova ideo; do ŝi unu, du momentojn staris silente, kaj la Kolombo profitis la okazon por aldiri:

"Mi tre bone scias ke vi nuntempe serĉas ovojn, do al mi ne grave estas ĉu knabineto vi estas aŭ serpento!"

   ‘Dat kan mij wel wat schelen,’ zei Alice haastig, ‘maar ik zoek helemaal geen eieren, en als ik het deed, zou ik die van u toch niet willen hebben, ik houd niet van rauwe eieren.’

   "Tamen al mi estas tre grave," respondis Alicio rapide. "Fakte, mi ne serĉas ovojn; kaj se mi serĉus, mi ne volus la viajn, ĉar nur la kuiritajn ovojn mi ŝatas."

   ‘Nu, ga dan weg,’ zei de Duif knorrig, terwijl zij terugging naar haar nest. Alice hurkte zo diep als ze kon tussen de bomen, maar haar hals raakte telkens verward in de takken en zo nu en dan moest ze ophouden om zich los te maken. Na een poosje bedacht ze dat ze nog altijd de stukjes van de paddestoel in haar handen had en zij ging nu heel zorgvuldig te werk, knabbelde eerst aan het ene en dan aan het andere stukje, werd soms groter en soms kleiner, tot ze haar gewone lengte weer bereikt had.

   "Nu, do, vi iru for!" diris la Kolombo malafable, kaj retrankviliĝis sur sia nesto.

Alicio kurbigis sin kiel eble plej bone inter la arboj, sed ŝia kolo ofte implikiĝis inter la branĉoj kaj kelkfoje ŝi devis malligi ĝin. Post kelka tempo memorante ke ŝi ankoraŭ havas en la manoj la fungopecetojn, ŝi klopodadis tre zorge, mordetante jen unu jen la alian, kaj pro tio proporcie kreskis kaj malkreskis, ĝis fine ŝi sukcesis rehavi la propran kutiman al ŝi altecon.

   Het was zo lang geleden dat zij zo geweest was, dat zij het eerst bijna vreemd vond, maar ze was er al gauw aan gewend en begon zoals gewoonlijk in zichzelf te praten. ‘Zo, de helft van mijn plan is klaar! Wat zijn al die veranderingen toch verwarrend! Ik ben van het ene ogenblik op het andere niet zeker wat ik zal worden. Maar nu ben ik tenminste weer gewoon en nu moet ik in die mooie tuin zien te komen. Ik vraag me af hoe ik dat aan moet leggen!’ Terwijl ze dat zei kwam ze plotseling aan een open plaats in het bos met een klein huisje er op dat ongeveer één meter twintig hoog was. ‘Daar kan ik zo nooit heengaan,’ dacht Alice, ‘wie er ook woont; ik ben veel te groot, ze zouden gek worden van angst.’ Dus begon ze weer aan het rechter stukje te knabbelen en ze dorst niet naar het huisje te gaan voor zij twintig centimeter groot was.

   Jam tiel longe ŝi havis diversajn neproprajn altecojn ke unue ŝi sentis sin stranga, rehavante la propran. Tamen post kelkaj minutoj ŝi alkutimiĝis ĝin, kaj komencis kunparoli kun si jene:—

"Nu, jam la duonon de mia projekto mi elfaris. Kiel konfuzigaj estis tiuj ŝanĝiĝoj. Mi eĉ ne povis esti certa en ĉiu momento kio mi fariĝos en la sekvanta. Sed nun mi havas la propran altecon, kaj restas nur—eniĝi en tiun belan ĝardenon. Kiamaniere mi devas klopodi pri tio?"

Dirante tion, ŝi alvenis, neatendante, al ebena senarba terpeco, kun (en la mezo) unu malgranda dometo, kies alteco estis iom pli ol unu metro.

"Kiuj ajn loĝas tie," pensis Alicio, "tute ne konvenas ke mi renkontu ilin havante la nunan grandecon, mi ja morttimigus ilin."

Do ŝi denove mordetis la dekstran fungopecon, kaj ne kuraĝis alproksimiĝi la dometon ĝis ŝi estis nur dudek kelke da centimetroj alta.

Text from www.dbnl.org
Text from wikisource.org
Audio from LibreVox.org