The Caterpillar and Alice looked at each other for some time in silence: at last the Caterpillar took the hookah out of its mouth, and addressed her in a languid, sleepy voice.
DE rups en Alice keken elkaar een hele tijd zwijgend aan; tenslotte nam de Rups de pijp uit zijn mond en zei langzaam en slaperig:
'Who are YOU?' said the Caterpillar.
‘Wie ben jij.’
This was not an encouraging opening for a conversation. Alice replied, rather shyly, 'I — I hardly know, sir, just at present—at least I know who I WAS when I got up this morning, but I think I must have been changed several times since then.'
Dit was een niet erg bemoedigend begin voor een gesprek. Alice antwoordde tamelijk verlegen. ‘Ik weet het eigenlijk niet, mijnheer, tenminste - nu niet. Ik weet wie ik vanmorgen was, maar ik moet sindsdien een paar keer veranderd zijn.’
'What do you mean by that?' said the Caterpillar sternly. 'Explain yourself!'
‘Wat bedoel je daarmee,’ zei de Rups streng, ‘verklaar je nader.’
'I can't explain MYSELF, I'm afraid, sir' said Alice, 'because I'm not myself, you see.'
‘Dat kan ik niet, mijnheer,’ zei Alice, ‘want ik ben eigenlijk mezelf niet, ziet u.’
'I don't see,' said the Caterpillar.
‘Ik zie niets,’ zei de Rups.
'I'm afraid I can't put it more clearly,' Alice replied very politely, 'for I can't understand it myself to begin with; and being so many different sizes in a day is very confusing.'
‘Ik kan het toch niet duidelijker uitleggen,’ antwoordde Alice beleefd, ‘want ik begrijp het zelf niet goed; het is erg verwarrend om op één dag telkens kleiner en groter te worden.’
'It isn't,' said the Caterpillar.
‘Helemaal niet,’ zei de Rups.
'Well, perhaps you haven't found it so yet,' said Alice; 'but when you have to turn into a chrysalis—you will some day, you know—and then after that into a butterfly, I should think you'll feel it a little queer, won't you?'
‘Misschien hebt u dat nog niet zo ondervonden,’ zei Alice, ‘maar als u in een pop moet veranderen en dan in en vlinder, zou u dat dan niet een beetje gek vinden?’
'Not a bit,' said the Caterpillar.
‘Niet in het minst!’ zei de Rups.
'Well, perhaps your feelings may be different,' said Alice; 'all I know is, it would feel very queer to ME.'
‘Misschien staat u er dan anders tegenover,’ zei Alice, ‘maar ik weet wel dat ik het heel gek vind.’
'You!' said the Caterpillar contemptuously. 'Who are YOU?'
‘Jij,’ zei de Rups verachtelijk, ‘wie ben jij?’
Which brought them back again to the beginning of the conversation. Alice felt a little irritated at the Caterpillar's making such VERY short remarks, and she drew herself up and said, very gravely, 'I think, you ought to tell me who YOU are, first.'
Zo waren ze weer aan 't begin van het gesprek gekomen. Alice was er een beetje geërgerd over, dat de Rups zulke heel erg korte opmerkingen maakte en zij richtte zich zo hoog als zij kon op en zei ernstig: ‘Ik vind dat u me wel eerst kunt vertellen wie u bent.’
'Why?' said the Caterpillar.
‘Waarom?’ zei de Rups.
Here was another puzzling question; and as Alice could not think of any good reason, and as the Caterpillar seemed to be in a VERY unpleasant state of mind, she turned away.
Dit was weer een moeilijke vraag en daar Alice er geen goed antwoord op kon vinden en de Rups blijkbaar in een erg slecht humeur was, liep ze weg.
'Come back!' the Caterpillar called after her. 'I've something important to say!'
‘Kom terug,’ riep de Rups haar na, ‘ik heb je iets belangrijks te vertellen.’
This sounded promising, certainly: Alice turned and came back again.
Dat klonk waarlijk veelbelovend. Alice keerde zich om en liep weer naar hem toe.
'Keep your temper,' said the Caterpillar.
‘Houd je bedaard,’ zei de Rups.
'Is that all?' said Alice, swallowing down her anger as well as she could.
‘Is dat alles?’ zei Alice, die zo goed mogelijk haar woede inhield.
'No,' said the Caterpillar.
‘Nee,’ zei de Rups.
Alice thought she might as well wait, as she had nothing else to do, and perhaps after all it might tell her something worth hearing. For some minutes it puffed away without speaking, but at last it unfolded its arms, took the hookah out of its mouth again, and said, 'So you think you're changed, do you?'
Alice bedacht, dat zij net zo goed nog een beetje kon wachten, want ze had toch niets beters te doen en misschien zou hij haar tenslotte wel iets vertellen, dat de moeite waard was. Een paar minuten rookte hij zwijgend door, maar toen deed hij zijn armen van elkaar, haalde zijn pijp uit zijn mond en zei: ‘Dus je denkt, dat je veranderd bent.’
'I'm afraid I am, sir,' said Alice; 'I can't remember things as I used—and I don't keep the same size for ten minutes together!'
‘Ik denk het haast wel, mijnheer,’ zei Alice, ‘ik kan me een hele boel niet meer goed herinneren en ik blijf geen tien minuten achter elkaar even groot.’
'Can't remember WHAT things?' said the Caterpillar.
‘Wat kan je je niet herinneren?’ zei de Rups.
'Well, I've tried to say "HOW DOTH THE LITTLE BUSY BEE," but it all came different!' Alice replied in a very melancholy voice.
‘Ik heb bijvoorbeeld geprobeerd om‘Hoe vrolijk plast de krokodil’ op te zeggen, maar het werd heel wat anders,’ antwoordde Alice neerslachtig.
'Repeat, "YOU ARE OLD, FATHER WILLIAM,"' said the Caterpillar.
‘Zeg “Oud zijt gij Paai Witbol” op,’ zei de Rups.
Alice folded her hands, and began:—
Alice deed haar handen over elkaar en begon:
'You are old, Father William,' the young man said,
'And your hair has become very white;
And yet you incessantly stand on your head—
Do you think, at your age, it is right?'
‘Oud zijt gij Paai Witbol’ sprak laatstmaal een knaap,
‘En het leven wordt grijsaards tot last.
Toch staat gij het liefst op uw hoofd als een aap,
Vindt gij dat uw leeftijd dit past?’
'In my youth,' Father William replied to his son,
'I feared it might injure the brain;
But, now that I'm perfectly sure I have none,
Why, I do it again and again.'
‘In mijn jeugd’, zei de paai,‘heb ik 't nimmer gedaan,
'k Was bang voor mijn kwetsbaar verstand,
Maar wijl mij dit blijkbaar sinds lang is ontgaan
Is het nu mijn geliefkoosde stand.’
'You are old,' said the youth, 'as I mentioned before,
And have grown most uncommonly fat;
Yet you turned a back-somersault in at the door—
Pray, what is the reason of that?'
‘Gijzijt oud,’ zei de knaap, ‘zoals ik reeds zei,
En uw buik wordt onnoemelijk zwaar,
Nu buitelt gij achterom uit de wei,
Ai, zeg mij, hoe speelt gij dit klaar’
'In my youth,' said the sage, as he shook his grey locks,
'I kept all my limbs very supple
By the use of this ointment—one shilling the box—
Allow me to sell you a couple?'
‘In mijn jeugd,’ zei de oude en glimlachte staag,
‘Behield ik mijn veerkracht altoos
Door 't gebruik van dit zalfje - 'k verkoop het u graag,
Het kost u een stuiver de doos.’
'You are old,' said the youth, 'and your jaws are too weak
For anything tougher than suet;
Yet you finished the goose, with the bones and the beak—
Pray how did you manage to do it?'
‘Gij zijt oud,’ zei de knaap, ‘met uw kracht is het uit,
Uw gebit is reeds jaren vergaan,
Toch aat gij een gans op met haar en met huid,
Ai, zeg mij, hoe legt hij dat aan?’
'In my youth,' said his father, 'I took to the law,
And argued each case with my wife;
And the muscular strength, which it gave to my jaw,
Has lasted the rest of my life.'
‘In mijn jeugd,’ zei de grijsaard, ‘bezat ik een zaak
En 'k besprak elk probleem met mijn vrouw,
De spierkracht die 'k daardoor verleende aan mijn kaak
Verlicht mij het bestaan als ik kauw.’
'You are old,' said the youth, 'one would hardly suppose
That your eye was as steady as ever;
Yet you balanced an eel on the end of your nose—
What made you so awfully clever?'
‘Gij zijt oud,’ zei de knaap, ‘en niemand denkt heus,
Dat uw oog nog scherp ziet bij het werk,
Toch wiegt gij een aal op de punt van uw neus,
Wat maakt u zo handig en sterk?’
'I have answered three questions, and that is enough,'
Said his father; 'don't give yourself airs!
Do you think I can listen all day to such stuff?
Be off, or I'll kick you down stairs!'
‘'k Heb drie vragen beantwoord, nu ben ik het moe,’
Zei zijn vader, ‘verwacht gij schavuit,
Dat 'k mijn ganse dag met die onzin verdoe,
Ga heen of ik trap u eruit.’
'That is not said right,' said the Caterpillar.
‘Zo is het niet’, zei de Rups.
'Not QUITE right, I'm afraid,' said Alice, timidly; 'some of the words have got altered.'
‘Niet helemaal, geloof ik’, zei Alice bescheiden, ‘sommige woorden waren veranderd.’
'It is wrong from beginning to end,' said the Caterpillar decidedly, and there was silence for some minutes.
‘Het was fout van het begin tot het einde’, zei de Rups beslist en ze zwegen weer een paar minuten.
The Caterpillar was the first to speak.
De Rups nam het eerst weer het woord.
'What size do you want to be?' it asked.
‘Hoe groot wil je zijn?’ vroeg hij.
'Oh, I'm not particular as to size,' Alice hastily replied; 'only one doesn't like changing so often, you know.'
O, het kan me niet veel schelen hoe groot ik ben’, antwoordde Alice haastig, ‘ik wil alleen niet zo dikwijls van lengte veranderen, begrijpt u.’
'I DON'T know,' said the Caterpillar.
‘Ik begrijp het niet’, zei de Rups.
Alice said nothing: she had never been so much contradicted in her life before, and she felt that she was losing her temper.
Alice zei niets; ze was nog nooit in haar leven zo tegengesproken en zij voelde dat zij haar goede humeur begon te verliezen.
'Are you content now?' said the Caterpillar.
‘Ben je nu tevreden?’ zei de Rups.
'Well, I should like to be a LITTLE larger, sir, if you wouldn't mind,' said Alice: 'three inches is such a wretched height to be.'
‘Ik zou als het kon graag een beetje groter worden’, zei Alice, ‘één decimeter is zo erg klein.’
'It is a very good height indeed!' said the Caterpillar angrily, rearing itself upright as it spoke (it was exactly three inches high).
‘Het is een heel goede lengte’, zei de Rups boos en ging rechtop staan, terwijl hij sprak (hij was precies één decimeter groot).
'But I'm not used to it!' pleaded poor Alice in a piteous tone. And she thought of herself, 'I wish the creatures wouldn't be so easily offended!'
‘Maar ik ben er niet aan gewend’, klaagde de arme Alice, en zij dacht bij zich zelf ‘ik wou dat die beesten niet allemaal zo gauw beledigd waren.’
'You'll get used to it in time,' said the Caterpillar; and it put the hookah into its mouth and began smoking again.
‘Je zult er op den duur wel aan wennen’, zei de Rups en hij stak de pijp weer in zijn mond en begon te roken.
This time Alice waited patiently until it chose to speak again. In a minute or two the Caterpillar took the hookah out of its mouth and yawned once or twice, and shook itself. Then it got down off the mushroom, and crawled away in the grass, merely remarking as it went, 'One side will make you grow taller, and the other side will make you grow shorter.'
Dit keer wachtte Alice geduldig tot hij weer verkoos iets te zeggen. Na een paar minuten haalde de Rups de pijp weer uit zijn mond, geeuwde een paar keer en rekte zich uit. Toen daalde hij af van de paddestoel en kroop weg door het gras, terwijl hij enkel opmerkte: ‘De ene kant zal je kleiner maken, en de andere groter.’
'One side of WHAT? The other side of WHAT?' thought Alice to herself.
‘De ene kant van wat? En de andere kant van wat?’ dacht Alice.
'Of the mushroom,' said the Caterpillar, just as if she had asked it aloud; and in another moment it was out of sight.
‘Van de paddestoel’, zei de Rups, alsof zij het hardop gevraagd had en het volgende ogenblik was hij verdwenen.
Alice remained looking thoughtfully at the mushroom for a minute, trying to make out which were the two sides of it; and as it was perfectly round, she found this a very difficult question. However, at last she stretched her arms round it as far as they would go, and broke off a bit of the edge with each hand.
Alice keek in gedachten verzonken naar de paddestoel; zij probeerde uit te maken wat de twee kanten daarvan waren, maar hij was volkomen rond en dus vond ze dit een moeilijk probleem. Tenslotte legde ze echter haar armen zover als ze kon om de paddestoel en brak met iedere hand een stuk van de rand af.
'And now which is which?' she said to herself, and nibbled a little of the right-hand bit to try the effect: the next moment she felt a violent blow underneath her chin: it had struck her foot!
‘En welk stuk moet ik nu hebben?’ zei ze bij zich zelf en knabbelde een beetje aan dat in haar rechterhand om de uitwerking eens te proberen; het volgende ogenblik kreeg ze een geweldige klap: haar kin was tegen haar voet gestoten.
She was a good deal frightened by this very sudden change, but she felt that there was no time to be lost, as she was shrinking rapidly; so she set to work at once to eat some of the other bit. Her chin was pressed so closely against her foot, that there was hardly room to open her mouth; but she did it at last, and managed to swallow a morsel of the lefthand bit.
Ze schrok heel erg van deze plotselinge verandering, maar ze begreep dat ze geen tijd te verliezen had, zo snel kromp ze in elkaar; daarom begon ze meteen iets te eten van het andere stuk. Haar kin was zo dicht tegen haar voet gedrukt dat er nauwelijks plaats was om haar mond open te doen; maar dit lukte tenslotte en ze kon gauw een hapje nemen van het linker stuk.
'Come, my head's free at last!' said Alice in a tone of delight, which changed into alarm in another moment, when she found that her shoulders were nowhere to be found: all she could see, when she looked down, was an immense length of neck, which seemed to rise like a stalk out of a sea of green leaves that lay far below her.
‘Nu, mijn hoofd is tenminste vrij,’ zei Alice opgelucht, maar het volgende ogenblik bemerkte ze tot haar grote verontrusting dat haar schouders nergens meer te vinden waren; alles wat zij kon zien, wanneer ze naar beneden keek, was een verbazend lange hals, die als een stengel scheen op te rijzen uit een zee van bladeren ver beneden haar.
'What CAN all that green stuff be?' said Alice. 'And where HAVE my shoulders got to? And oh, my poor hands, how is it I can't see you?' She was moving them about as she spoke, but no result seemed to follow, except a little shaking among the distant green leaves.
‘Wat zou al dat groen toch zijn?’ zei Alice. ‘En waar zijn mijn schouders gebleven? En o, arme handen, waarom kan ik jullie niet eens meer zien?’ Zij bewoog ze terwijl ze praatte, maar dat veroorzaakte enkel een kleine deining tussen de verre groene bladeren.
As there seemed to be no chance of getting her hands up to her head, she tried to get her head down to them, and was delighted to find that her neck would bend about easily in any direction, like a serpent. She had just succeeded in curving it down into a graceful zigzag, and was going to dive in among the leaves, which she found to be nothing but the tops of the trees under which she had been wandering, when a sharp hiss made her draw back in a hurry: a large pigeon had flown into her face, and was beating her violently with its wings.
Daar zij haar handen niet op kon heffen naar haar hoofd, probeerde zij haar hoofd naar haar handen te brengen en zij was erg blij toen ze merkte dat haar hals als een slang in iedere richting kon draaien. Ze was er juist in geslaagd deze in een elegante zig-zag naar beneden te bewegen en tussen de bladeren te steken, die de toppen van de bomen bleken te zijn, waaronder zij had rondgedwaald, toen een scherp gesis haar haastig haar hoofd terug deed trekken: een grote duif was pal in haar gezicht gevlogen en sloeg haar nu geweldig met haar vleugels.
'Serpent!' screamed the Pigeon.
‘Slang,’ gilde de Duif.
'I'm NOT a serpent!' said Alice indignantly. 'Let me alone!'
‘Ik ben geen slang,’ zei Alice verontwaardigd, ‘laat mij met rust.’
'Serpent, I say again!' repeated the Pigeon, but in a more subdued tone, and added with a kind of sob, 'I've tried every way, and nothing seems to suit them!'
‘Slang, zeg ik nog eens,’ herhaalde de Duif een beetje zachter en zij voegde er met een soort snik aan toe: ‘Ik heb alles geprobeerd, maar niets schijnt hun te bevallen.’
'I haven't the least idea what you're talking about,' said Alice.
‘Ik begrijp helemaal niet waar u het over hebt,’ zei Alice.
'I've tried the roots of trees, and I've tried banks, and I've tried hedges,' the Pigeon went on, without attending to her; 'but those serpents! There's no pleasing them!'
‘Ik heb boomwortels geprobeerd, ik heb de waterkant geprobeerd en ik heb heggen geprobeerd,’ ging de Duif verder, ‘maar die slangen, ze blijven maar lastig.’
Alice was more and more puzzled, but she thought there was no use in saying anything more till the Pigeon had finished.
Alice begreep er steeds minder van, maar ze vond het zinloos om iets te zeggen voor de Duif was uitgesproken.
'As if it wasn't trouble enough hatching the eggs,' said the Pigeon; 'but I must be on the look-out for serpents night and day! Why, I haven't had a wink of sleep these three weeks!'
‘Alsof het niet al moeilijk genoeg is om eieren uit te broeden,’ zei de Duif, ‘maar ik moet ook nog dag en nacht op wacht staan voor slangen. En ik heb al drie weken lang geen oog dicht gedaan.’
'I'm very sorry you've been annoyed,' said Alice, who was beginning to see its meaning.
‘Het spijt me dat ik u last veroorzaakt heb,’ zei Alice, die haar bedoeling begon te begrijpen.
'And just as I'd taken the highest tree in the wood,' continued the Pigeon, raising its voice to a shriek, 'and just as I was thinking I should be free of them at last, they must needs come wriggling down from the sky! Ugh, Serpent!'
‘En nu heb ik net de hoogste boom van het bos uitgezocht,’ vervolgde de Duif en haar stem sloeg gillend over ‘en nu ik net dacht, dat ik hier geen last van ze zou hebben, moeten ze beslist uit de hemel naar beneden komen kronkelen! Bah! Slang!’
'But I'm NOT a serpent, I tell you!' said Alice. 'I'm a—I'm a—'
‘Maar ik ben geen slang, zeg ik je,’ zei Alice, ‘ik ben, ik ben...’
'Well! WHAT are you?' said the Pigeon. 'I can see you're trying to invent something!'
‘Nou, wat ben je dan,’ zei de Duif,‘ik merk heus wel dat je iets probeert te verzinnen!’
'I—I'm a little girl,' said Alice, rather doubtfully, as she remembered the number of changes she had gone through that day.
‘Ik, ik ben een klein meisje,’ zei Alice, bijna twijfelend, toen zij bedacht hoe vaak zij die dag al veranderd was.
'A likely story indeed!' said the Pigeon in a tone of the deepest contempt. 'I've seen a good many little girls in my time, but never ONE with such a neck as that! No, no! You're a serpent; and there's no use denying it. I suppose you'll be telling me next that you never tasted an egg!'
‘Dat geloof ik vast,’ zei de Duif met de diepste verachting, ‘ik heb in mijn leven een hele boel meisjes gezien, maar nog nooit één met zo'n hals als jij. Nee, nee, je bent een slang, ontken dat maar niet. Straks ga je me wijs maken dat je nog nooit een ei hebt gegeten.’
'I HAVE tasted eggs, certainly,' said Alice, who was a very truthful child; 'but little girls eat eggs quite as much as serpents do, you know.'
‘Ik heb eieren gegeten, zeker!’ zei Alice, die een erg waarheidslievend kind was, ‘maar meisjes eten ook eieren, minstens evenveel als slangen.’
'I don't believe it,' said the Pigeon; 'but if they do, why then they're a kind of serpent, that's all I can say.'
‘Dat geloof ik niet,’ zei de Duif, ‘maar als zij het doen dan zijn ze een soort slangen, dat vind ik.’
This was such a new idea to Alice, that she was quite silent for a minute or two, which gave the Pigeon the opportunity of adding, 'You're looking for eggs, I know THAT well enough; and what does it matter to me whether you're a little girl or a serpent?'
Dit was een zo nieuw gezichtspunt voor Alice, dat ze er een paar minuten stil van was, wat de Duif gelegenheid gaf om op te merken: ‘Je zoekt eieren, dat weet ik heel goed, en wat kan het mij dan schelen of je nu een meisje bent of een slang.’
'It matters a good deal to ME,' said Alice hastily; 'but I'm not looking for eggs, as it happens; and if I was, I shouldn't want YOURS: I don't like them raw.'
‘Dat kan mij wel wat schelen,’ zei Alice haastig, ‘maar ik zoek helemaal geen eieren, en als ik het deed, zou ik die van u toch niet willen hebben, ik houd niet van rauwe eieren.’
'Well, be off, then!' said the Pigeon in a sulky tone, as it settled down again into its nest. Alice crouched down among the trees as well as she could, for her neck kept getting entangled among the branches, and every now and then she had to stop and untwist it. After a while she remembered that she still held the pieces of mushroom in her hands, and she set to work very carefully, nibbling first at one and then at the other, and growing sometimes taller and sometimes shorter, until she had succeeded in bringing herself down to her usual height.
‘Nu, ga dan weg,’ zei de Duif knorrig, terwijl zij terugging naar haar nest. Alice hurkte zo diep als ze kon tussen de bomen, maar haar hals raakte telkens verward in de takken en zo nu en dan moest ze ophouden om zich los te maken. Na een poosje bedacht ze dat ze nog altijd de stukjes van de paddestoel in haar handen had en zij ging nu heel zorgvuldig te werk, knabbelde eerst aan het ene en dan aan het andere stukje, werd soms groter en soms kleiner, tot ze haar gewone lengte weer bereikt had.
It was so long since she had been anything near the right size, that it felt quite strange at first; but she got used to it in a few minutes, and began talking to herself, as usual. 'Come, there's half my plan done now! How puzzling all these changes are! I'm never sure what I'm going to be, from one minute to another! However, I've got back to my right size: the next thing is, to get into that beautiful garden—how IS that to be done, I wonder?' As she said this, she came suddenly upon an open place, with a little house in it about four feet high. 'Whoever lives there,' thought Alice, 'it'll never do to come upon them THIS size: why, I should frighten them out of their wits!' So she began nibbling at the righthand bit again, and did not venture to go near the house till she had brought herself down to nine inches high.
Het was zo lang geleden dat zij zo geweest was, dat zij het eerst bijna vreemd vond, maar ze was er al gauw aan gewend en begon zoals gewoonlijk in zichzelf te praten. ‘Zo, de helft van mijn plan is klaar! Wat zijn al die veranderingen toch verwarrend! Ik ben van het ene ogenblik op het andere niet zeker wat ik zal worden. Maar nu ben ik tenminste weer gewoon en nu moet ik in die mooie tuin zien te komen. Ik vraag me af hoe ik dat aan moet leggen!’ Terwijl ze dat zei kwam ze plotseling aan een open plaats in het bos met een klein huisje er op dat ongeveer één meter twintig hoog was. ‘Daar kan ik zo nooit heengaan,’ dacht Alice, ‘wie er ook woont; ik ben veel te groot, ze zouden gek worden van angst.’ Dus begon ze weer aan het rechter stukje te knabbelen en ze dorst niet naar het huisje te gaan voor zij twintig centimeter groot was.