De avonturen van Alice

   III

   Een verkiezings-wedstrijd en een treurig verhaal

   HET was werkelijk een zonderling gezelschap, dat daar aan de kant bij elkaar kwam - de vogels met beslijkte veren, de andere dieren met een vastgeplakte vacht en allemaal even kletsnat, knorrig en slecht op hun gemak.

   In de eerste plaats moesten ze natuurlijk zien droog te worden; ze gingen daarover beraadslagen en al gauw vond Alice het heel gewoon, dat zij met hen praatte, of zij hen haar hele leven al kende. Zij had dan ook een lang gesprek met de Papegaai, die op het laatste boos werd en enkel zei: ‘Ik ben ouder dan jij en weet het dus beter’; en Alice wilde dat niet aannemen voor zij wist hoe oud hij was, maar toen de Papegaai dat absoluut niet wou vertellen, was er verder weinig meer te bespreken.

   Tenslotte riep de Muis, die blijkbaar een persoon van gewicht onder hen was: ‘Ga allemaal zitten en luister naar mij! Ik zal jullie wel droogmaken.’ Ze gingen meteen allemaal in een grote kring zitten met de Muis in het midden. Alice keek hem bezorgd en gespannen aan, want zij wist zeker, dat zij lelijk kou zou vatten als zij niet gauw droog werd.

   ‘Ehum’, zei de Muis gewichtig, ‘zijn jullie klaar? Ik zal jullie het droogste vertellen dat ik weet. Stilte alsjeblieft! In 1648 werd te Munster vrede met Spanje gesloten; Spanje verklaarde de Nederlanden onafhankelijk; de zeven Nederlanden waren: Holland, Zeeland, Utrecht, Overijssel, Friesland en Groningen; Drente mocht niet meestemmen; de Generaliteitslanden werden als veroverd gebied beschouwd.’

   ‘Br,’ zei de Papegaai rillend.

   ‘Pardon,’ zei de Muis, zijn voorhoofd fronsend, maar heel beleefd, ‘zei je iets?’

   ‘Ik niet,’ zei de Papegaai snel.

   ‘O, dat dacht ik,’ zei de Muis, ‘ik ga verder. Frederik Hendrik, die in 1647 was gestorven, was opgevolgd door zijn zoon Willem II. Na de vrede werd een deel van het leger afgedankt, omdat men het niet meer nodig had; de Staten van Holland vonden het echter -’

   ‘Vonden wat?’ zei de Eend.

   ‘Vonden het’ antwoordde de Muis geërgerd, ‘je weet toch wel wat “het” betekent.’

   ‘Zeker, dat weet ik heel goed, als ik iets vind’, zei de Eend, ‘dat is meestal een kikvors of een worm, maar nu is de vraag: wat vonden de Staten van Holland?’

   De Muis ging hier verder niet op in, maar vervolgde snel: ‘vonden het echter beter om nog meer soldaten af te danken, daar zij wel de helft van alle onkosten droegen. Toen de Staten van Holland echter op eigen gezag een aantal soldaten afdankten, droegen de Staten-Generaal aan Willem II op... Hoe gaat het nu met je,’ vroeg hij eensklaps aan Alice.

   ‘Ik ben nog altijd even nat,’ zei Alice treurig, ‘ik word er blijkbaar helemaal niet droog van.’

   ‘In dat geval,’ zei de Dodo plechtig, ‘geef ik het advies de vergadering te verdagen, opdat het nemen van doeltreffender middelen ten snelste bevorderd kan worden.’

   ‘Praat Nederlands,’ zei de Arend, ‘ik begrijp niets van al die lange woorden en jijzelf, geloof ik, evenmin.’ En de Arend boog zijn hoofd om een glimlach te verbergen; een paar van de andere vogels gichelden duidelijk hoorbaar.

   ‘Wat ik jullie wou zeggen’, zei de Dodo beledigd, ‘was dat het beste middel om droog te worden een verkiezings-wedstrijd is.’

   ‘Wat is een verkiezings-wedstrijd?’ vroeg Alice. Zij was daar niet zo erg nieuwsgierig naar, maar de Dodo zweeg even, alsof zij verwachtte dat iemand iets zeggen zou en geen van de anderen scheen daar behoefte aan te hebben.

   ‘Ik kan je dat het beste verklaren,’ zei de Dodo, ‘wanneer wij beginnen.’ (En nu zal ik je vertellen hoe de Dodo het uitlegde, want je wilt het misschien op een regenachtige dag ook eens proberen).

   Eerst tekende ze een renbaan in een soort cirkel (‘Het doet er niet toe of die goed is’ zei ze) en toen moest het hele gezelschap er zo hier en daar langs gaan staan. Het begon niet met ‘een, twee, drie, af,’ neen, ze gingen hollen als ze zin hadden en hielden dan weer op, als ze zin hadden, zodat het niet gemakkelijk was om er achter te komen, wanneer de wedstrijd uit was. Toen ze zo ongeveer een half uur heen en weer hadden gehold en droog waren geworden, riep de Dodo plotseling: ‘De wedstrijd is afgelopen’ en ze gingen allemaal hijgend om haar heen staan en vroegen ‘Wie heeft gewonnen?’

   De Dodo moest eerst lang nadenken voor zij daarop kon antwoorden en zij zat een hele tijd met haar wijsvinger tegen haar voorhoofd te denken (in de houding waarin je dichters meestal op plaatjes ziet), terwijl de anderen zwijgend wachtten. Tenslotte zei de Dodo: ‘Iedereen heeft het gewonnen, jullie moet allemaal een prijs hebben.’

   ‘Maar wie moet voor die prijzen zorgen?’ vroeg een koor van stemmen.

   ‘Wel zij natuurlijk,’ zei de Dodo en wees met één vinger naar Alice; en het hele gezelschap ging om haar heen staan en ze riepen allemaal door elkaar heen: ‘Prijzen, kom op met je prijzen!’

   Alice wist niet wat ze moest doen en wanhopig stak ze haar hand in haar zak en haalde er een doos zuurtjes uit (gelukkig had het zoute water die niet aangetast) en gaf ieder één als prijs.

   ‘Maar ze moet zelf ook een prijs hebben,’ zei de Muis.

   ‘Natuurlijk,’ zei de Dodo heel ernstig. ‘Wat heb je verder nog in je zak?’ vroeg zij aan Alice en draaide zich naar haar om.

   ‘Enkel een vingerhoed,’ zei Alice bedroefd.

   ‘Geef die hier,’ zei de Dodo.

   Toen gingen ze weer om haar heen staan, terwijl de Dodo haar plechtig de vingerhoed aanbood en zei: ‘Wij verzoeken U beleefd deze sierlijke vingerhoed te willen aanvaarden’ en toen zij deze korte toespraak had uitgesproken, begonnen ze allen te klappen.

   Alice vond het hele geval erg dwaas, maar ze keken zo ernstig dat ze niet dorst te lachen, en toen ze geen goed antwoord kon bedenken, boog ze alleen maar diep en deed haar prijs zo plechtig als ze kon aan haar vinger.

   Ze gingen nu hun zuurtjes op eten; dat veroorzaakte weer allerlei lawaai en verwarring, want de grote vogels klaagden dat zij er niets van proefden en de kleine verslikten zich er in en moesten op hun rug geklopt worden. Tenslotte waren ze allemaal klaar en ze gingen weer in een kring zitten en smeekten de Muis nog iets te vertellen.

   ‘U hebt me beloofd dat U me Uw geschiedenis zou vertellen,’ zei Alice ‘en waarom u K. en H. zo haat,’ voegde ze er fluisterend aan toe, bang dat hij weer beledigd zou zijn. En intussen keek ze in het rond en haar blik bleef lang rusten op de lange staart van de Muis, die in mooie bochten op de grond lag.

   ‘Ach, die is lang en treurig’, zei de Muis zuchtend tot Alice.

   ‘'t Is een lange staart, zeker’, dacht Alice en ze keek er verwonderd naar, ‘maar waarom noemt hij hem treurig?’ En zij bleef daarover nadenken, terwijl de Muis vertelde, zodat in haar idee het verhaal er ongeveer zo uitzag:

Poes zei tot een
 Muis, die hij
 zag in
 het huis:
 ‘Kom blijf
 daar niet
 staan, want
 ik klaag je aan.
 Je hoeft niets
 te beweren,
 wij moeten
 procederen,
 dan heb ik
 vanmorgen mijn
 tijd niet
 verdaan.’
 Zei de Muis
 tot dat schoelje,
 ‘Mijnheer wat
 bedoel
 je, zonder
 jury
 of rechter
 zal dat toch
 niet gaan’.
 ‘Ik ben
 rechter
 en jury’,
 zei ijskoud
 die Furie,’ en
 ik oordeel
 bedaard:
 de dood
 door
 het
 zwaard

   ‘Je let niet op,’ zei de Muis streng tot Alice, ‘waar denk je aan?’

   ‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei Alice erg nederig, ‘u was geloof ik aan de vijfde kronkel.’

   ‘Daar was ik helemaal niet,’ zei de Muis terwijl hij opstond en wegliep, ‘je beledigt me, wanneer je zulke onzin praat!’

   ‘Maar dat was de bedoeling toch niet,’ zei de arme Alice smekend, ‘jullie zijn ook zo gauw beledigd.’

   De Muis bromde maar wat als antwoord.

   ‘Ach komt u toch terug en vertel uw verhaal verder,’ riep Alice hem na. En de anderen riepen allemaal in koor: ‘Ja, alsjeblieft,’ maar de Muis schudde ongeduldig zijn hoofd en liep nog wat harder.

   ‘Wat jammer dat hij niet blijven wou,’ zuchtte de Papegaai toen hij uit het gezicht was en een oude Krab vond dit een goede gelegenheid om haar dochter te vermanen: ‘Zie je, kindje, leer hieruit dat je altijd je goede humeur moet bewaren.’ ‘Hou toch je mond Moeder,’ zei de jonge Krab een beetje snibbig, ‘van jou zou een oester nog zijn geduld verliezen.’

   ‘Ik wou dat onze Dina hier was,’ zei Alice hardop, zonder zich tot iemand persoonlijk te richten, ‘die zou hem wel gauw terugbrengen.’

   ‘En wie is Dina, als ik vragen mag,’ zei de Papegaai.

   Alice ging er gretig op in, want ze vond het altijd prettig om over haar lievelingsdier te praten. ‘Dina,’ zei ze ‘is onze kat. En ze kan zo geweldig muizen vangen, dat moest u eens zien. En u moest eens zien hoe ze achter een vogel aanzit. Als ze er naar kijkt, dan heeft ze hem ook.’

   Dit gezegde bracht het gezelschap in grote opschudding. Sommige vogels renden meteen weg; een oude ekster begon zich zorgvuldig in een omslagdoek te wikkelen. ‘Nu moet ik heus gaan,’ zei ze, ‘de nachtlucht is zo slecht voor mijn keel’ en een kanarie riep met bevende stem tot haar kinderen: ‘Kom mee, lievelingen, 't is hoog tijd, dat jullie nu naar bed gaan.’ Zo gingen ze onder verschillende voorwendsels allemaal weg en Alice bleef heel alleen achter.

   ‘Ik wou dat ik het niet over Dina had gehad,’ zei ze droevig bij zichzelf, ‘niemand schijnt hier beneden op haar gesteld te zijn en toch is het de beste kat van de wereld. O Dina, zal ik je nog ooit terugzien?’ En toen begon de arme Alice weer te huilen, want zij voelde zich zo alleen en zo neerslachtig. Maar na een poosje hoorde ze op een afstand weer getrippel van voeten en zij keek vlug op, want ze hoopte half dat de Muis van plan veranderd was en terug kwam om zijn verhaal verder te vertellen.

Text from www.dbnl.org